Fruit- en bloembollenkwekers en omwonenden werken samen met wetenschappers aan hetzelfde doel: duidelijkheid krijgen over de blootstelling aan chemische gewasbeschermingsmiddelen. Voor de kwekers zelf én alle omwonenden. Universiteit Utrecht gaat in gesprek met onderzoeker Daniel Figueiredo en bloembollenkweker Matthé van Lierop.
"De regio rondom Breezand in Noord-Holland is het grootste, aaneengesloten teeltgebied van bloembollen ter wereld", vertelt Matthé van Lierop. "Denk aan tulpen, hyacinten, narcissen, krokussen en lelies." Van Lierop werkt vanaf zijn twintigste als bollenteler en is inmiddels voorzitter van de belangenbehartiging van bloembollenkwekers in regio Breezand, de KAVB. "We gebruiken middelen om onze gewassen te beschermen tegen ziekten en plagen."
"Er zijn veel verschillende soorten gewasbeschermingsmiddelen, die elk op een andere manier werken", legt Figueiredo uit. "Daarom kunnen we niet simpelweg zeggen dat alle gewasbeschermingsmiddelen schadelijk zijn, we moeten per stof kijken naar de effecten en risico's. Biologische bestrijdingsmiddelen zijn ook niet automatisch minder giftig dan synthetische. Neem bijvoorbeeld kopersulfaat, een natuurlijk middel dat veel wordt gebruikt in de biologische landbouw. In bepaalde hoeveelheden kan het schadelijk zijn. Uiteindelijk draait het om de stof én de hoeveelheid: de dosis bepaalt de giftigheid."
Waar telers zo'n dertig jaar geleden nog het adagium 'baat het niet dan schaadt het niet' hanteerden voor gewasbeschermingsmiddelen, ziet de wereld er inmiddels totaal anders uit. "Die tijd is al lang voorbij", zegt Van Lierop. "Inmiddels zijn we gefocust op het terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, zeker de laatste jaren. Dat betekent dat we meer aan precisiebespuiting doen, om gericht ziekten tegen te gaan met minder uitstoot. Hoe vaak we dat doen, is moeilijk aan te geven. Er zijn gewassen waar je afhankelijk van de omstandigheden toch één keer per week moet spuiten, maar dat geldt lang niet voor alle gewassen. En zeker niet 52 weken per jaar."
Bollentelers proberen het gebruik dus al te verminderen. Vanwege welke reden?
"Vooral vanwege milieubelasting, nog even los van de gezondheid", zegt Van Lierop. "Vanaf 2027 geldt de Kaderrichtlijn Water die erop gericht is de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater te verbeteren. We zijn al jaren bezig om de uitstoot naar oppervlaktewater te verminderen door minder middelen te gebruiken, maar we moeten wel alternatieven hebben die onze gewassen beschermen. Die zijn er nog onvoldoende."
Zijn er voorbeelden van alternatieven?
"We hebben al een 'ziek-zoek-robot' die zelfstandig door de gewassen heen rijdt en planten herkent die iets mankeren. Die krijgen dan precisiebespuiting. Daarnaast loopt er een experiment met een 'laser-wieder', die met een laserstraal onkruid in en rond de gewassen opspoort en doodt."
Uit onderzoek van de Universiteit Utrecht en het RIVM, waarbij ook Figueiredo was betrokken, blijkt dat de gemeten blootstelling aan een beperkt aantal bestrijdingsmiddelen geen direct gezondheidsrisico vormt voor omwonenden. Aan de andere kant zagen de onderzoekers wel een verband tussen bepaalde ziekten, zoals longziekten en leukemie, en wonen in de buurt van bespoten velden.
Om dit beter te begrijpen, is nu een groot vervolgonderzoek gestart. Dit onderzoek richt zich op het nauwkeuriger meten van de blootstelling en het koppelen van specifieke bestrijdingsmiddelen aan het voorkomen van ziekten. Daarbij kijken de onderzoekers niet alleen naar de risico's van afzonderlijke middelen, maar juist ook naar de effecten van combinaties van verschillende bestrijdingsmiddelen.
Lees verder op: Universiteit Utrecht